Recensie
Amsterdam, voorjaar 1892: Isaac Israels ziet in de etalage van een kunsthandel een stadsgezicht in de sneeuw van zijn collega George Hendrik Breitner. Het maakt een enorme indruk op hem. “Ik dacht, ik schei er mee uit, tegen zulk werk kun je toch niet opschilderen”, schrijft Israels vervolgens aan een vriend. Kort daarvoor waren de rollen echter nog omgedraaid. De tentoonstelling Breitner vs Israels in Kunstmuseum Den Haag vertelt in geuren en kleuren over de rivaliteit tussen deze twee Nederlandse schildermeesters.
Tekst en foto’s Evert-Jan Pol
Het persbericht over de tentoonstelling beschrijft de relatie tussen beide schilders als een bokswedstrijd, in vijf rondes. Een geweldloze, dat dan wel, al hangen er aan het begin van de looproute wel bokshandschoenen onder de portretten van de schilderende ‘vechtersbazen’.
De vergelijking met een bokswedstrijd is helemaal niet zo gek, want net als boksers hadden Breitner en Israels gedurende hun beider loopbaan de nodige rivaliteit onderling. De zeven jaar oudere Breitner was enigszins jaloers toen wonderkind Israels al op zestienjarige leeftijd de boksring, nee pardon, kunstring betrad. De zoon van de beroemde Jozef Israëls gold immers als de kroonprins van de Nederlandse schilderkunst. Breitner had geen voorbeelden in de eigen familie en leek voorbestemd tot een leven als kantoorklerk, totdat hij over een behoorlijk schilderstalent bleek te beschikken. Israels op zijn beurt keek juist bewonderend naar de losse toets van Breitner.
(Tekst gaat verder onder de foto’s)
De ‘wedstrijd’ tussen George Hendrik Breitner (1857-1923) en Isaac Israels (1865-1934) begon nog vriendschappelijk. Tussen 1888 en 1891 werkten ze zelfs op het zelfde adres: Eerste Parkstraat 438 (het huidige Oosterpark 82) in Amsterdam. Israels had de begane grond tot zijn beschikking als atelier en Breitner schilderde boven. Ook hadden beide schilders dezelfde vriendengroep, die bestond uit schrijvers en kunstenaars.
De rivaliteit lag echter al snel op de loer. Waar Breitner zich al gauw ontwikkelde tot een getalenteerd schilder van het moderne stadsleven bleef Israels zoekende naar een eigen stijl. Hij tekende veel, maar voltooide weinig schilderijen en jarenlang exposeerde hij niet. Uit zijn brieven blijkt dat Breitners werk hem zowel inspireerde als intimideerde. Niet verwonderlijk misschien dat Israels daarom uiteindelijk de losse toets van Breitner overnam en eveneens de werkende klasse als onderwerp koos.
(Tekst gaat verder onder de foto’s)
Eerder zocht hij zijn modellen juist in de hogere kringen. Met het portret van de jonge Nanette Enthoven-Enthoven oogstte de toen zestienjarige Israels in 1881 bijvoorbeeld veel lof. Het is goed voor te stellen dat Breitner zich vervolgens weer bedreigd voelde door zijn jongere talentvolle collega toen die met zijn stijl en thematiek ‘aan de haal ging’.
De concurrentie hevige zorgde onvermijdelijk voor spanningen. En op een gegeven moment kwam het dan ook tot een conflict, naar verluidt omdat Israels een van Breitners modellen had ingepikt. Echte ruzie kregen de twee rond 1894 toen Israels net zo’n meester in het verbeelden van het straatleven was geworden als Breitner. Uiteindelijk stond de steeds voortdurende rivaliteit hun vriendschap in de weg en verbraken ze het contact.
(Tekst gaat verder onder de foto’s)
Breitner en Israels ging ieder hun eigen, succesvolle, weg. Breitner legde zich toe op het japonisme, een stroming in de schilderkunst die voortkwam uit de Europese fascinatie voor Japan aan het eind van de negentiende eeuw. Hij schilderde niet minder dan veertien portretten van een meisje in een Japanse kimono. Tot op de dag van vandaag zijn de werken publiekslievelingen. Het Rijksmuseum wijdde vier jaar geleden een tentoonstelling aan de populaire serie.
Israels volgde een andere trend van de negentiende eeuw: en plein air schilderen. Hij nam zijn schildersezel mee naar buiten en beeldde ter plekke af wat hij in de straten zag. Hij maakte er succesvolle schilderijen als Twee meiden op de Lijnbaansgracht in Amsterdam. Deze benadering gaf hem weer zelfvertrouwen. Toen hij in 1894 weer eens oog in oog stond met het sneeuwgezicht van Breitner dat hem twee jaar eerder nog de moed in de schoenen deed zinken, omschreef hij dat als “een zeer slecht en oud schilderij”.
(Tekst gaat verder onder de foto’s)
Zo’n tien jaar nadat hun vriendschap eindigde, ontmoetten Breitner en Israels elkaar weer bij het graf van een gemeenschappelijk vriend. Daar begroeven ze behalve hun vriend ook de strijdbijl. Beiden waren inmiddels gevierde kunstenaars met ieder een eigen thematiek. Breitner schilderde pakhuizen en teerstokerijen terwijl Israels de wereld van de nouveau riche vastlegde.
In Kunstmuseum Den Haag komen ze dit jaar opnieuw samen in een prachtige tentoonstelling die goed laat zien wat beide rivalen in hun mars hadden. Een tentoonstelling ook, die vervlogen tijden enigszins doet herleven. In een van de zalen staan paspoppen, gekleed in de mode van eind negentiende eeuw. Ze zouden rechtstreeks afkomstig kunnen zijn uit de schilderijen van de hoofdpersonen. Die, zo blijkt nog maar eens, absoluut niet voor elkaar onder deden.
Breitner vs Israels – Vrienden en rivalen, t/m 6 september in Kunstmuseum Den Haag
Waardering: @@@@@@@@@@