Recensie
Een wereld van verschil zit er tussen de schilderijen De vlinders en Smart. Het eerste doek toont een lieflijk meisje, liggend op haar rug in het gras omgeven door vlinders. Het tweede schilderij is een mysterieuze, bijna abstracte voorstelling van een vrouw, een schim meer. Deze twee uitersten komen uit het penseel van één schilder: Matthijs Maris (1839-1917). In een smaakvolle tentoonstelling verkent het Rijksmuseum de ontwikkeling die deze Nederlandse kunstenaar doormaakte.
Tekst: Evert-Jan Pol
De vlinders uit 1874 geldt als een van Maris’ mooiste en belangrijkste werken. Critica Hermine Marius sprak in 1903 zelfs van “de zonnigste bladzijde uit de Hollandsche schilderkunst der 19de eeuw”. Niet alleen in eigen land viel het doek in de smaak. Ook over de grens was het populair. In Nederland zelf was het stuk slechts drie keer te zien in tentoonstellingen. De laatste keer was in 1908.
Hoewel er stemmen opgingen om dit “kuische doek, beeltenis van een rein kinderleven” voor het Rijksmuseum aan te kopen, ging de Schotse reder William Burrell er in 1898 mee vandoor. Hij betaalde er bijna 20.000 gulden voor, een gigantisch bedrag. Maris was daar allesbehalve blij mee. Kunsthandelaar H.G. Tersteeg kocht het ooit van hem, op voorwaarde dat die het nooit zou verhandelen.
De schilder deed het werk zelf af als een smet op zijn blazoen. “It is zoo’n gemaakt ding”, zou hij er later over zeggen. Het is daarom helemaal niet zo vreemd dat Maris in zijn latere carrière een heel andere kant op zou gaan.
(Tekst gaat verder onder de foto’s)
Zijn laatste creatie, Smart (Verloren illusies), lijkt in niets op De Vlinders. Net als dat werk toont dit schilderij eveneens een vrouwelijke liggende figuur, maar daar houdt de vergelijking dan ook op. De vrouw is niet meer dan een schim. Omdat het schilderij bij Maris’ overlijden in augustus 1917 op zijn ezel stond, werd lang gedacht dat het onvoltooid was. Gemeentemuseum den Haag ging in 1974 nog een stapje verder, door het als mislukt te bestempelen. Daar was het te zien in Maris’ laatste tentoonstelling in Nederland.
Conclusie van een nieuw uitvoerig onderzoek van het Rijksmuseum is dat Maris zijn slotstuk wel degelijk zo bedoeld heeft. Hij experimenteerde doelbewust. Bovendien had de kunstenaar al eerder dergelijke ‘spookachtige’ verschijningen gecreëerd. Koningskinderen en Vrouwenhoofd (Extase) zijn daar goede voorbeelden van. Met name laatstgenoemd werk is prachtig en fascinerend. De bruine waas onttrekt haar grotendeels aan het zicht en maakt haar mysterieus en bijzonder aantrekkelijk.
De vrij complete expositie, met voor die tijd klassieke werken en de latere experimentele schilderijen, laten zien dat Maris een van de opmerkelijkste kunstenaars van de negentiende (en vroeg twintigste) eeuw was. Vincent van Gogh noemde hem niet voor niets een genie. “Het is dromerij, maar wat een meester!”, kenmerkte hij de werken van zijn collega treffend.
Dat het Rijksmuseum een volwaardig overzicht kan tonen, is te danken aan de grote renovatie die The Burrell Collection in Glasgow momenteel ondergaat. Dat museum is vernoemd naar Sir William Burrell die het werk van Maris verzamelde. Na zijn dood liet hij zijn hele collectie na aan de stad Glasgow onder voorwaarde dat deze nooit de zee over zou steken. Omdat het museum tot 2020 gesloten is, gaf het Schotse Parlement bij hoge uitzondering toestemming voor de reis naar Nederland.
Of dat parlement de werken binnen afzienbare tijd nog eens laat gaan, is zeer de vraag, en alleen daarom al is de tentoonstelling een aanrader. En ze bestaat ook nog eens uit wonderschone stukken van een kunstenaar die in eigen land veelal niet de aandacht krijgt die hij verdient.
Matthijs Maris, t/m 7 januari 2018 in het Rijksmuseum, Amsterdam
Waardering: @@@@@@@@@@