Recensie
Parijs, daar gebeurt het. Daar moeten we zijn. Dat is wat menig kunstenaar dacht in de eerste helft van de vorige eeuw. De één na de ander toog naar de Franse hoofdstad, die in die dagen het kunstcentrum van de wereld was. Een nieuwe tentoonstelling in het Stedelijk Museum vertelt het verhaal van deze creatieve migranten.
Tekst en foto’s: Evert-Jan Pol
Dat de aantrekkingskracht van Parijs enorm was, blijkt wel uit het verhaal van Jan Sluijters (1881-1957). Hij won in 1904 de Prix de Rome, die bestond uit een toelage en een geheel bekostigd verblijf in – juist – Rome. De kunstenaar ging daar ook daadwerkelijk heen, maar verruilde die stad in 1906 voor Parijs.
Daar maakte hij een jaar later zijn meesterwerk Bal Tabarin. Locatie voor de voorstelling is de gelijknamige nachtclub in de kunstenaarswijk Montmartre. Parijzenaars zochten daar in de avonduren massaal vertier op de dansvloer.
Het plezier is voelbaar in het schilderij van Sluijters. De dames en heren hebben het zichtbaar naar hun plezier, dansend onder enkele van de eerste elektrische lampen. Sluijters beeldde die af als een exploderende sterrenhemel, zodat de gasten zich begeven in een sprankelende vuurwerkzee.
Bal Tabarin is zonder twijfel een van Sluijters’ mooiste werken. Al dacht de jury van de Prix de Rome daar anders over. Die was niet gediend van dergelijke moderne fratsen. De kunstenaar kon de prijs subiet inleveren.
Voor een pionier van het modernisme zoals Sluijters was Parijs the place to be. Beïnvloed door elkaar gingen kunstenaars hier nieuwe wegen bewandelen. Een andere Nederlander, ene Piet Mondriaan (1872-1944), zette in de lichtstad bijvoorbeeld de figuratie definitief aan de kant. Abstractie was het nieuwe toverwoord.
(Tekst gaat verder onder de foto’s)
In Parijs kwam hij voor het eerst in aanraking met het kubisme. Zijn eveneens naar Parijs verhuisde collega Pablo Picasso (1881-1973) had die stijl bedacht, samen met Fransman Georges Braque. Mondriaan experimenteerde ook met het kubisme, voordat hij later zijn eigen nu zo kenmerkende geometrische stijl ontwikkelde.
Op zijn beurt inspireerde Mondriaan in Parijs weer andere buitenlandse kunstenaars, onder wie de Uruguayaan Joaquín Torres-García (1874-1949). In het in de tentoonstelling aanwezige schilderij Structure avec rue experimenteerde hij met de rode, gele en zwarte vlakken van De Stijl, waartoe ook Mondriaan behoorde.
Behalve over de innovaties in de kunst gaat de expositie ook over de rol van de kunstenaarsmigranten in Parijs. Want ze waren migranten en die hadden nogal eens te maken met vooroordelen. Kees van Dongen (1877-1968) bijvoorbeeld, beklaagde zich in 1906 erover dat de media hem consequent in negatieve bewoordingen neerzetten als buitenlander. Overigens zou hij zich later laten naturaliseren tot Fransman.
En Marc Chagall (1887-1985) ervoer als Joods-Russische banneling eenzaamheid, uitsluiting en onverbloemd antisemitisme. Zijn schilderijen getuigen van een diepe heimwee. Vaak komen er rabbi’s, synagogen en andere Joods-Russische elementen op voor.
Dit is niet de eerste tentoonstelling over buitenlandse kunstenaars in Parijs en zal vast ook niet de laatste zijn. Dit gegeven spreekt nu eenmaal tot de verbeelding. Dankzij de nadruk op het bestaan van migrant is deze expositie geen herhaling van zetten. Dit aspect geeft haar een meerwaarde. Bovendien laat het Stedelijk hiermee zien over een zeer complete collectie moderne kunst te beschikken. Een aanzienlijk deel van de getoonde werken komt namelijk uit eigen huis.
Chagall, Picasso, Mondriaan e.a.: Migranten in Parijs, t/m 2 februari 2020 in het Stedelijk Museum, Amsterdam
Waardering: @@@@@@@@@@